Home | Spelletjes | Uitvindingen | Gps | Scouting | Meteo | Computers

Main / Verklaring Van SM Kropveld Menu

De Verklaring van S.M. Kropveld

Verklaring

Van de heer Dr. S.M. KROPVELD, geboren

Wonende: J. Obrechtstraat 72, Amsterdam-Z.

Opgenomen door: Ir. B.C. Broek en Mej. A.Timmenga van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.


De heer Kropveld verklaart:

Veel zal ik u niet kunnen vertellen, want ik ben maar betrekkelijk kort in de kampen geweest en daarbij komt, dat ik in Auschwitz als politiek gevangene eigenlijk zo'n beetje buiten de Joodse sfeer leefde. Ik werd niet als Jood behandeld met dien verstande, dat ik niet voor vergassing in aanmerking kwam en stond daardoor vanzelfsprekend anders tegenover het kampleven dan mijn Joodse landgenoten.

Waarvoor ik precies gearresteerd ben, weet ik niet. Op een goede dag kreeg ik te horen, dat er bij de S.D. een kaart van mij lag en veertien dagen later herhaalde dit zich. Kort hierop, ik meen eind Juli 1944, ben ik dan ook gearresteerd wegens belediging en overgebracht naar de gevangenis. Ik heb zodoende in vergelijking met anderen, die veel eerder gegrepen werden, niet zoveel meegemaakt.

In de gevangenis heb ik een tijdje in de cel gezeten en ben er de nodige keren verhoord. Het slot was, dat de Duitsers zeiden: "Eigenlijk is hij toch ook Jood". Ik ben nl. gemengd gehuwd en kwam daardoor niet voor deportatie in aanmerking. Zij zaten een beetje met mij verlegen, maar arbeiders hadden ze altijd nodig en dus werd ik doorgestuurd naar Westerbork en vandaar op 3 September 1944 naar Auschwitz.

Ik herinner mij dat wij toen we in Birkenau aankwamen, door grote badpartijen werden gesleurd en dat het haar over ons hele lichaam werd weggeschoren en hoe daar vrouwen rondliepen, die de meest schaamteloze grappen maakten als er genitaliën van een der mannen iets aan te merken was.

In Auschwitz heb ik zoals mijn chef in de Krankenbau later zei, alleen maar de tijd meegemaakt, dat het een sanatorium was.

Het was daar in dat Lager een wonderlijke wereld en het merkwaardige is, dat je er na korte tijd weer zoveel van vergeet.

Ik heb me er wel eens gevoeld als de figuur Geste Berling uit het boek van Selma Lagerlof. Ik heb dat bedrijf daar om mij heen gezien in de geest van iemand wiens lot bepaald is, tenzij er iets heel bijzonders zou gebeuren; ik bekeek het alsof ik er zelf geen deel aan had, objectief. Zoiets ligt in je aard; ik zag de mensen om mij heen en heb geprobeerd hun psychologie een beetje te begrijpen. Typisch is de wijze waarop ik als arts te werk ben gesteld. Ik werd eerst ingedeeld in een commando, dat grondwerk moest verrichten en dat was voor mij geen doen. Ik werd er in een sleuf gezet van een meter diameter, waar een riolering door moest komen en moest het zand twee meter hoog opgooien. Natuurlijk kwam het weer naar beneden, want dat is vakwerk, dat je alleen kunt als je het hebt geleerd.

Zelfs al ben je sterk, dan gaat het nog niet. Ze lieten mij eerst mijn gang een beetje gaan en ik voerde niet veel uit, alleen als er zo'n kerel, een Capo of een SSer aankwam, was het "Bewegung!" en dan ging ik wel onder in de massa.

Op een dag was mijn bril kapot en daar ik zonder niet kan zien, zette ik een blauwe bril, die ik nog had, op, niet met de bedoeling om het werk te kunnen zien, maar om te kijken of die vent, die op mij lette, er aankwam. En zoals je hier, als je vroeger met iets bijzonders door de Jordaan liep, een sleep achter je kreeg, zo viel ik met mijn blauwe bril in Auschwitz op als iets abnormaals. De Capo, een Berlijnse misdadiger, vond kennelijk dat ik stapelgek was en heeft mij op een allergemeenste manier afgeranseld. Ik begreep niet eens waarom.

Diezelfde avond, toe ik terug kwam in het kamp, bleek me al direct dat die Capo aan mijn Stubeälteste had verteld dat hij die kleine Jood met zijn blauwe bril eens flink had afgetuigd.

Deze Stubeälteste was een echte Berliner en placht dezelfde mopjes te maken als wij ze van de Jordaan ook kennen. Ik had daar plezier in en gaf wel eens een kwinkslag terug, hoewel de anderen me waarschuwden, dat hij dat niet verdroeg en mij dood zou trappen.

"Hast du deine schöne Brille, hast du Last von der Sonne?" vroeg hij me en toen ik hem vertelde had, dat ik anders niet zien kon keek hij door mijn bril en zag dat het inderdaad zo was. Toen was ik in de ogen van de anderen ook niet langer een aansteller en hebben ze me er verder niet mee voor de gek gehouden.

Een paar dagen later kwam er een Joodse Hollander bij me, die doorging voor een man van enorm gezag en dit gezag kwam voort uit zijn psychische kracht. Het grappige was, dat hij die andere Capo's ook ontzag inboezemde. Hij kwam naar me toe: "Dokter, hebt U op Uw verdommenis gehad?" Hij sprak nu niet bepaald Frans en vertelde me erbij dat hij alleen naar even kwam horen hoe de toedracht van de zaak was, voor hij verdere stappen nam. Ik antwoordde: "Wat kun jij nu voor stappen nemen. Pas maar op, anders krijg je ook een pak slaag", maar toen hij aanhield, vertelde ik hem precies hoe het gegaan was. Vierentwintig uur later werd ik door diezelfde knaap, die me afgeranseld had, met alle mogelijke égards behandeld, want die ander had gezegd: "Denk erom, als dat die dokter nog eens gebeurt, gebeurt het jou en dan sta jij niet meer op!" Sindsdien had ik geen last meer van hem, maar dezelfde vent heb ik voor mijn ogen anderen zien doodslaan. Al die kerels hadden hiervoor hun eigen geraffineerde methodes. Deze had de gewoonte zijn slachtoffers in de leverstreek te schoppen; tengevolge hiervan vielen ze flauw en bloedden na korte tijd dood. Zij werden gewoon langs de weg gelegd en om vijf uur namen we de lijken mee naar het kamp.

Kort hierna kreeg ik een blaar op mijn hand, die ik met al de zorgen van een medicus flink groot heb laten worden, totdat hij uiteindelijk zo groot was, dat hij mijn hele hand bedekte en ik niet meer kon werken. Ik heb me toen gedrukt op de W.C. (twee kruiwagens met een plank ervoor) en kreeg van mijn voorwerker toestemming daar de hele middag te blijven. Later toen ik dokter was, heb ik hem op mijn beurt geholpen, was hij natuurlijk erger ziek dan anderen en heb ik hem wel eens een vrije dag bezorgd.

De volgende ochtend ging ik naar de Krankenbau en heb daar het hele proces van het voorstellen aan de Lagerartzt meegemaakt. Ik kwam op de afdeling en werd door een jonge man, een Hongaars arts Schwartz, behandeld. We praatten wat en ik weet niet hoe het precies kwam, maar ik gebruikte een medische term. Hij was verwonderd en toen hij bemerkte dat ik zelf arts was, beloofde hij te zorgen, dat ik daar kon blijven. Inderdaad heeft de chef daar een baan geschapen voor mij. Het beroerde is, dat ik vier weken later die Schwartz, onder wie ik kwam te werken, is weggestuurd. Ik geloof wel niet, dat ik hier direct de oorzaak van was; hij had n.l. een slechte verhouding met zijn buurman, een Poolse neus-, keel- en oorarts, een vent met een onaangenaam vuil karakter, die toen ik kwam Schwartz eindelijk heeft weg kunnen krijgen, omdat hij kon zeggen, dat er toch een ander was. Voor Schwarz vertrok, zei hij: "Kijk eens, collega, ik weet niet waar ik heen ga, ik kan toch niets meenemen. Hier heb je mijn hele uitzet". Dat was reuze vriendelijk van hem. Hij is waarschijnlijk weggewerkt, omdat hij eens een mop had getapt, waardoor die ander - een gevaarlijk man - beledigd was.

Die man was tegen mij altijd heel vriendelijk, hij was jonger dan ik en ik had hem eens gezegd: "Natuurlijk ben je anti-semiet, maar je moet verschil maken tussen Joden en Joden" en waarschijnlijk omdat ik zijn anti-semitisme accepteerde, heeft hij me nooit wat gedaan. Op een dag kwam hij bij me met een vriend, die een gezwel aan zijn arm had en vroeg of ik dat weg wilde nemen. Ik antwoordde hem: "Ja, ik wil het wel, maar ik waag mijn leven; ik heb het voor jou graag over". Men nam het daar niet zo nauw en zo had ik hem eigenlijk een beetje gewonnen.

Hij was voor ieder even beroerd. Zo was daar een oudere man, een half-Jood, die aardig kinds was en de boel vaak in het honderd liet lopen. Hij heeft deze man het leven zoveel mogelijk verzuurd en tenslotte bereikt, dat hij nergens zin meer in had en niet meer voor zichzelf kon zorgen en hem dus zo driekwart de dood ingejaagd.

Deze St      had een trouwe hulp, n.l. een jonge Tiroler, die op zichzelf geen kwade jongen was. Het enige wat ik tegen hem had, was dat hij met St      onder een hoedje speelde. Als deze tegen hem zei: "die Jood wil hier de baas spelen" dan sloeg dat in. Ook Gatza was een slecht mens, een anti-semiet, die voor de mensen ook niet deugde. Daarnaast was er ook een Poolse professor in huidziekten, een fijne kerel.

Ik vertel U deze intriges om een beeld te geven van de sfeer, die daar heerste.

Ik kwam dus te werken in Block 28 als chef van de polikliniek. Doordat ik daar mijn eigen afdeling had, waar ik me ook alleen mee bezig hield, weet ik van de rest van het kamp niet veel af.

Ik moet wel zeggen dat de patienten vrij behoorlijk behandeld werden. Ik kreeg alleen de lopende patienten, doordat ik de polikliniek had. Er werd voor zover ik het heb gezien wel voor de zieken gedaan wat nodig was. Dat zat zo. De chef van het ziekenhuis-complex was een jonge Pool, een heel behoorlijk man, die zijn best deed zoveel mogelijk artsen in een goede positie te brengen, het ziekenhuis te verbeteren, en te zorgen dat de mensen goed behandeld werden en dat lukte hem vrij goed.

Het enige wat erop de behandeling aan te merken valt, is dat er op het allerlaatst in December en Januari eigenlijk niet veel hulpmiddelen meer waren. Er waren geen verdovingsmiddelen meer en als er dus iets te doen was voor ons, moesten we dat zo maar zien klaar te spelen of, zoals onze toenmalige commandant zei, met de Hongaarse methode. Dit betekende, dat de mensen zo lang geslagen werden tot ze niets meer zeiden: een flink pak ransel en dan maar ingrijpen. Dit schijnt een honderd jaar oude Witz te zijn.

Zo gauw de mensen echter bij ons kwamen, deden we wat we konden. Ik wil hiermee niet zeggen, dat de voorbehandeling zo goed was en misschien vertel ik dit ook wel heel anders aan anderen.

De zieken, die zich 's avonds na het appèl gemeld hadden, werden de volgende morgen opgecommandeerd, moesten hun kleren uittrekken, werden gebaad en dan naakt, zonder enig kledingstuk, een wachtkamer ingestuurd, die behoorlijk verwarmd was door toedoen van de chef, die evenwel in het algemeen toch de lijn van de moffen moest houden. Hier wachtten deze mensen tot de Obersturmbannführer verscheen. Daarna werden ze naakt voor de chef geleid, die hen bekeek en een melding gaf.

Werden zij opgenomen‚ dan gingen ze meestal met een deken om naar boven of naar een der andere afdelingen. Hun kleren kregen ze dus niet terug. Dit was geen ongeschikte maatregel, omdat op die manier voorkomen werd, dat er luizen in de Krankenbau-afdelingen zouden komen. Werden de patienten niet opgenomen of zoals wij het noemen een kwartier ziek gemaakt, dan verdwenen ze weer.

Niet altijd ging het echter zo mooi toe als ik U hier vertel, niet altijd was die kamer verwarmd en in de zomer moesten de mensen in de tuin wachten. En die zomer duurde wel erg lang! Maar dit waren nu van die Duitse trekjes. Ook hun eigen mensen werden niet zo goed behandeld, want zij moesten toch gehard worden!

Als Lagerärzte heb ik meegemaakt Klein en Fischer. Klein, een Oostenrijker, was niet ongeschikt en bij zijn vertrek heeft hij zelfs de moed gehad tegen ons te zeggen: "Hebben jullie maar goede moed, de oorlog zal niet lang meer duren".

Fischer was jonger en al erg berucht toen hij kwam, maar hij heeft mij nooit iets gedaan. Het is natuurlijk wel van belang geweest, dat ik niet bang was; ik had een beetje afgerekend met alles en was niet zo gauw geintimideerd als veel anderen en juist dit was meen ik een houding, die ze verdragen konden. Vooral nadat Fischer me een bepaalde snee - de Duitsers noemden het de "Froschbeckschnitte" - had zien verrichten, kon ik geen kwaad meer bij hem doen. Ik kan niet beoordelen of hij een bekwaam arts was, maar het viel me mee dat van die snede verstand had. Ik had hem eerder toegepast en toen die Polen en Duitsers dat zagen, dachten ze eigenlijk dat ik er niet zo veel van wist. Zij zelf hadden de gewoonte om gauw te snijden en grote wonden te maken en toen ik iets deed wat zij niet kenden, vonden ze het verkeerd. Maar nadat Fischer mij had geprezen: "Potverdikkie, dat vind ik netjes", rees ik ineens in de achting van de anderen. Nadien vonden ze alles best wat ik deed en had ik wel de grootste bokken kunnen schieten.

Fischer had direct toen hij kwam al de naam een verschrikkelijk mens te zijn, maar ik weet niet of hij dezelfde is als degeen die die vroegere vergassingen op zijn geweten bed.

Ook Klein heeft Muzelmannen uitgezocht en iedere drie maanden herhaalde dit zich.

Misschien heeft hij het wel nuttig gevonden deze mensen op te ruimen. En als je het bekijkt van het buitenmenselijk standpunt, van het standpunt van een sociaal-econoom of van een regeerder, dan is het ook het meest practische iemand, die niets meer presteert, geen voedingsmiddelen - die toch al schaars zijn — te geven. Deze man moet dan maar de gaskamer in, waar hij het wel even benauwd heeft, maar nadien toch van niets meer weet. Dit standpunt is niet slechter dan het standpunt van een legeroverste, die koel berekent dat een bepaalde brug 50.000 mensen mag kosten en het is natuurlijk een heel ander standpunt tegenover het leven dan wij medici gewend zijn in te nemen.

U moet zich dus kunnen voorstellen dat een jonge kerel, die in dat systeem is opgevoed, dit heel verstandig vindt. Daarom hoeft hij nog niet slecht te zijn. Het gaat erom: hoe is hij er toe gekomen? Is hij uit zich zelf zo geworden of door invloed van anderen, door school en opvoeding? In het eerste geval zou hij inderdaad immoreel zijn, in het laatste alleen niet voldoende een persoonlijkheid. En kun je dat van een jonge man eisen? Dat groeit pas langzamerhand. Ik zou echt niets kwaads van die Fischer willen zeggen, alhoewel ik hem niet wil verdedigen. "Tout comprendre c'est tout pardonner" geldt toch ook hier wel enigszins. Over het algemeen werd van Fischer bij ons gezegd dat hij erg meeviel.

Waarschijnlijk heb ik door mijn houding, hoewel onbewust, de mensen daar ontzag ingeboezemd. Ik ben altijd gewend om in het ziekenhuis met een sleepje assistenten te werken en waarschijnlijk beinvloedt dat langzamerhand je wijze van optreden, Het is dezelfde reden waardoor je aan de manier van spreken op de tram een officier en een schoolmeester kunt aanwijzen. Je weet het van je zelf niet, maar je krijgt een bepaalde manier van spreken en je verwacht‚ als je iemand iets zegt, dat dit gebeurt.

In dat ziekenhuis nu had je ondergeschikt personeel, dat vroeger verpleger was geweest en nu bij de SS was gekomen. Deze mensen waren, ook al bleven ze maar in een lage rang, toch mijn meerderen, want een eenvoudig SS-soldaat was al mijn chef - voor hem moest ik mijn petje al afnemen. Daarom liep ik in het kamp ook altijd met mijn blote kop en ik had wel eens de gewoonte terwijl ik stond te opereren, te roepen: "Ruhe" tegen de SSers, die achter me stonden en die ik dus niet kon zien. Zij waren natuurlijk in de idee, dat ik niet wist dat zij het waren, maar waren geintimideerd en hielden hun mond! Ik heb altijd ervan gehouden om de dingen te zeggen zo ik ze dacht. De meest wonderlijke toestanden zag je in zo'n kamp en ook de mensen gedroegen zich anders dan in de vrije maatschappij.

Zo heb ik daar de vader van Anne Franck leren kennen, die ontzettend vervuild en onder de luizen op een zolder lag. "Dokter, help me toch" was het en ik ben naar een Joodse Tsjechische collega, Fischer, gegaan om hem advies te vragen. Fischer was een neuroloog, een buitengewoon eminente man en hij wilde Franck wel ter psychische observatie opnemen. Deze Fischer was in het kamp ook een aangenaam eenvoudig persoon, en had een geweldige kennis, waarmee hij niet te koop liep. Fischer, de Lagerarzt, had dit wel door en heeft hem geprotegeerd; dit was weer een van zijn goede kanten. Die Franck is opgenomen en in een hoekje gestopt, waar hij nog lag toen de Russen hen bevrijdden. Hij verwijt me nu nog, dat ik zijn leven heb gered.

Er was een Puff in Auschwitz en zoals die verteld is, waren daar ook Joodse meisjes in. Als iemand er binnenkwam, werd hij door de dokter onderzocht, kreeg dan een stempel op zijn hand ten bewijze dat hij niet geslachtsziek was en had vervolgens meen ik een uur de tijd. Als hij terug kwam, kreeg hij een stempel op zijn andere hand en liep daar dan een paar dagen mee rond tot het er weer afgesleten was.

Er werden zelfs bioscoopvoorstellingen gegeven, maar zolang die apart voor Joden en ariërs werden gegeven, heb ik er niet heen willen gaan. Op een dag was er een voorstelling alleen voor prominenten en hoewel de anderen aandrongen, dat ik nu mee zou gaan, ben ik toch blijven weigeren, omdat ik niet tot de bevoorrechten wilde behoren en volhield dat ik alleen wilde als in het vervolg Joden en ariërs er samen in mochten.

Als een voorbeeld van de houding van de SS, herinner ik me nog het volgende. Het was verboden dat mannen zich binnen het prikkeldraad van het vrouwenkamp begaven, maar op een avond ging een jochie van een jaar of negen daarheen. De SSer op de toren schoot hem dood, terwijl hij toch best begreep, dat dat jochie daar niet kwam met bedoelingen, waarvoor geschoten moest worden. Maar zo waren ze, het was nu eenmaal een bevel en dat moest opgevolgd worden.

Wat mij het meest heeft getroffen door mijn werkkring in die zieke Joodse omgeving - vooral later in Ebensee - is de wijze waarop de Joden de moeilijkheden ondergingen. Ik het daar de uitingen van hun zorgen en verdriet kunnen gadeslaan en deze zijn werkelijk sterker, meer pathetisch dan van anderen, zodat je ook de indruk kreeg, dat de mensen zich psychisch niet onder appèl hadden. De moed, waarmee de Joden daar alles genomen hebben, komt niet voort uit een schizophrenisme.

Ze accepteerden zo rustig: "Er is geen sprake van dat we hier uit komen" en rookten dan een sigaretje en maakten een praatje. Als ze zagen, dat iemand een Muzelman was geworden, zeiden ze goedmoedig: "Jongen, je moet pap eten, het zou me spijten als jij het gas inging". Dat werd als mopje beschouwd. Zo eenvoudig de mensen dat namen en hoe weinig nerveus ze waren, dat viel me steeds weer op.

Er ontstonden natuurlijk wel psychosen, maar ik geloof dat alle psychosen, die daar ontstonden, zich uitten bij voorbestemde mensen. Een normaal man, die gek werd van angst, zag je niet. De mensen namen alles dood- maar ook doodgewoon, zoals het ze gegeven werd; ze trokken zich er niets van aan.


Lees verder op Verklaring Van SM Kropveld 2

Departementen


Artikelen door Daniël